• Ergens over in zitten 

Zich zorgen maken.

Peter moet de hele dag oppassen op 4 kinderen. Ik zit daar over in. 

• Het zit erop

Het is voorbij, het is klaar.

De les zit erop! Tijd om naar huis te gaan. 

Mijn tijd bij het verzekeringskantoor zit erop, ik ga beginnen met een nieuwe uitdaging. 

• Iets zien zitten 

Een oplossing / mogelijkheid zien, denken dat het gaat lukken

Vanmiddag moet je de kwartaalcijfers presenteren. Zie je dat zitten?

Jacob heeft maandag tot laat een vergadering, dus hij ziet het niet zitten om ook nog te koken. 

• Het er (niet) bij laten zitten 

(Niet) opgeven.

Wat, een 5 voor mijn werkstuk? Hier laat ik het niet bij zitten. Ik ga met de docent praten. 

• Iemand zien zitten 

Ik vind je leuk / ik wil je beter leren kennen.

Ik zie Jeannette wel zitten. 

Als je wil weten of hij je ziet zitten, moet je hem een berichtje sturen en kijken hoe snel hij reageert.

• Daar zit iets achter

Ze vertellen niet alles, ze hebben een geheim

De managers moeten om 16:00 vanmiddag ineens allemaal weg? Daar zit iets achter.

• Iets laten zitten

Geen moeite doen

Mark, wil je even helpen met… Ach weet je, laat maar zitten. 

• Er zit niets anders op

Er is geen andere keuze.

De auto is in de garage, dus we moeten met de trein naar Gent. Er zit niets anders op.

• In de put zitten

Depressieve gevoelens hebben

Ik zou Martin niet vragen, hij zit een beetje in de put de laatste tijd. 

• Ernaast zitten

Geen gelijk hebben

Dus jij denkt dat je met de auto sneller in Parijs bent dan met het vliegtuig? Daar zit je naast. 

Ken jij deze uitdrukkingen over werken al?